De Doopsgezinde kerk
Al vroeg in de zestiende eeuw waren er in en om de stad Workum mensen die de doperse leer aanhingen. Een vroege vermelding over deze doopsgezinden vinden wij uit 1549. Claesken Gaeledochter werd toen “te Workum in het veld” gedoopt. Later werd zij met haar man Hendrik Eeuwesz om hun geloofsovertuiging in Leeuwarden ter dood gebracht.
De Dopersen kwamen in het geheim bijeen, eerst waarschijnlijk ergens midden in het waterrijke gebied rond Workum, later in de stad zelf in een zoutkeet op ongeveer dezelfde plaats waar nu de kerk staat.
In 1608 probeerde men deze keet te verbouwen tot een echte vergaderruimte, maar de toenmalige calvinistische overheid weigerde haar toestemming. Pas op 1 mei 1695 konden de fundamenten voor de nieuwe Vermaning worden gelegd nadat men in 1689 reeds twee woningen met erf had aangekocht. De totale bouwkosten bedroegen ƒ5100,=. Doordat de doopsgezinden waren uitgesloten van alle openbare betrekkingen legden zij zich bij voorkeur toe op de handel en scheepvaart. De welvarende leden hadden een grote belangstelling voor hun kerkelijke gemeente. Met talrijke giften en legaten werd het geld voor de nieuwe kerk bijeen gebracht.
Als bouwwijze koos men voor een eenvoudig rechthoekig gebouw waarvan de totale oppervlakte werd bepaald door de aanwezige bouwgrond achter de twee huizen. Men mocht immers als “slechts gedulde”geloofsgemeenschap “niet aan de weg timmeren”.
In 1690 had de doopsgezinde”gemeente bijna 400 lidmaten en de diensten werden verzorgd door een aantal “liefdepredikanten”, burgers uit Workum en omstreken. Pas in 1774 kwam er een eigen dominee.
Voor deze 400 gedoopte leden was de oppervlakte evenwel te klein, daarom bouwde men over drie zijden tweemaal een galerij om zo toch voldoende zitplaatsen te verkrijgen. Tegen de vierde zijde werd een eenvoudige preekstoel geplaatst. Het plafond bestaat uit een houten, geverfd gewelf. Tussen de kerk en de straat werd een kosterswoning gebouwd. Aan weerszijden van deze kosterswoning werd een hoge houten schutting geplaatst, zodat de kerk vanaf de straat niet te zien was. De oude houten buitendeur is in tweeën verdeeld en is voorzien van oud beslag.
Deze manier van bouwen van schuilkerken is in de doopsgezinde kring vaker toegepast. Een groter voorbeeld kunt u vinden in de Vermaning”’t Lam” aan de Singel te Amsterdam. In 1912 kreeg de kerk het huidige Van Dam orgel dat in 2004 is gerestaureerd.
In 1887 werd de kosterswoning verbouwd en kreeg het de tegenwoordige klokgevel. Waarschijnlijk zijn toen ook de schuttingen weggehaald. Bij de stichting van de Bataafse Republiek kregen de mennisten immers dezelfde rechten als de calvinisten.
Oorspronkelijk had de kerk geen consistoriekamer, nu wordt daarvoor het achterste gedeelte van de kosterswoning gebruikt. Een kamer die geheel betegeld is met Makkumer tegels en voorzien is van een eenvoudige achttiende eeuwse schoorsteenmantel.
Thijs de Vries
Bron: T.H. Siemelink, Geschiedenis der doopsgezinde gemeente te Workum (1905)